ENGLISH-DUTCH VOCABULARY 7: opposites
English - Dutch
small - klein big - groot
long - lang short - kort
behind - achter front - voor
dark - donker light - licht
early - vroeg laat - late
happy - vrolijk sad - verdrietig
uncle - oom auntie - tante
fall, autumn - herfst spring - lente
question - vraag answer - antwoord
love - liefde hate - haat
exit - uitgang entrance - ingang
special - bijzonder common - gewoon
cheap - goedkoop expensive - duur
ugly - lelijk beautiful - mooi
ladies - dames gentlemen - heren
parents - ouders children - kinderen
up - boven under - onder
freeze - vriezen melt, thaw - ontdooien
day - dag night - nacht
open - openen close - sluiten, dicht
now - nu later - later
modern - modern old fashion - ouderwets
public - openbaar private - privé
untidy, disordered - slordig orderly, properly - netjes
new - nieuw old - oud
even – even uneven - oneven
loud - hard soft - zacht
buy - kopen sell - verkopen
sad - verdrietig happy - blij
grandmother - oma grandfather - opa
light - licht heavy - zwaar
now - nu later - straks
sick - ziek healthy - gezond
length - lengte width - breedte
brother - broer sister - zus
friend - vriend enemy - vijand
add - optellen subtract - aftrekken
divide - delen multiply - vermenigvuldigen
noise - lawaai stilte - silence
sun - zon moon - maan
village - dorp town - stad
fat - vet thin - mager, slank
clean - schoon dirty - vuil
better - beter worse - slechter
honest - eerlijk dishonest - oneerlijk
stop - stoppen continue - doorgaan
eat - eten drink - drinken
water - water fire - vuur
victory - overwinning defeat - nederlaag
previous - vorig volgend - next
empty - leeg full - vol
sometimes - soms always - altijd
give - geven take - nemen
nothing - niets everything - alles
quick - vlug slow - langzaam
winter - winter summer - zomer
cry - uilen laugh - lachen
up -op under - onder
boy - jongen girl - meisje
delicious - lekker dirty - vies
win - winnen defeat - verliezen
half - half whole - heel
fat - dik thin - dun
tomorrow - morgen yesterday - gisteren
lower - verlagen raise - verhogen
come - komen go - gaan
burn - branden extinguish - blussen
few - weinig much - veel
interesting - interessant boring - saai
nearby - dichtbij far - veraf
strong - sterk weak - zwak
here - hier there - daar
present - aanwezig absent - afwezig
EXERCISE 10:
0 smart remarks:
Post a Comment