AnsWers exercise 5
DUTCH LANGUAG: days, months and seasons
Exercise 5: days, months and seasons
Antwoorden:
1. maart 11. maandag
2. december 12. zomer
3. dinsdag 13. januari
4. zaterdag 14. winter
5. februari 15. september
6. herfst 16. april
7. lente 17. october
8. mei 18. augustus
9. vrijdag 19. woensdag
10. zondag 20. juni
0 smart remarks:
Post a Comment