DUTCH GRAMMAR: Interrogative Words (Part 2) Exercises
De uitleg van de Vraagwoorden
Oefeningen
I. Kies het juiste antwoord.
1. Hoe laat begint de les? a. A, n, o, u, k.
2. Hoe vaak heb je les? b. 3,5 x 5 m.
3 Hoe spel je Anouk? c. Mehrdad.
4. Hoe groot is je kamer? d. Met appels, wat water
en suiker.
5. Hoe ga je naar huis? e. Met de bus.
6. Hoe heet je vriend? f. Om negen uur.
7. Hoe maak je appelmoes? g. ongeveer f7,-.
8. Hoe duur is een boos rozen? h. vier keer per week.
II. Hoe of hoeveel?
1……..stoelen staan er in de klas? Dertig.
2……...laat begint de les? Om negen uur.
3……..spel je ‘Hans’? H, a, n, s.
4…….kost een strippenkaar? Ongeveer 10 euro's
5…….heet je vriendin? Elsa.
6…….kinderen heb je? Drie.
7…….noem je zo’n ding met twee wielen? Een fiets.
8…….vaak ga je naar de tandarts? Twee keer per jaar.
9…….cursisten zitten er in een groep? Maximaal 22.
10…..kost een ‘broodje gezond’? Twee gulden.
III. Welke of welk?
1………stad is groter: Amsterdam of Rotterdam?
2………taal vind jij mooi?
3………tv-programma’s vind je interessant?
4………bus rijdt er langs de school?
5………kleuren vind je mooi?
6……..land ligt ten zuiden van Nederland?
7……..soep vind je lekker?
8……..hoofdstuk moet je leren voor de toets?
9…….boeken heb je dit jaar gelezen?
10. Naar…..film ben je in het weekend geweest?
IV. ‘Wie, wat of welk(e)?
1……..leraar vind je aardig? Freek.
2……...eet je graag? Soep.
3. Met…..bus ga je naar school? Met bus 38.
4……kost een abonnement op de krant? Ongeveer 35, euro's -
per maand.
5. Op…..dagen heb je les? Op maandag en vijdag.
6……….geeft er op maandag les? Ingrid.
7………talen spreek je? Frans en een beetje
Nederlands.
8……….heet er Mustafa? Mijn buurman.
9……….boek vind je mooi? Oorlog en vrede.
10. …….is de schrijver? Tolstoϊ.
V. Kies het goede antwoord.
1. Waarom komt Tarek niet met de fiets?
2. Waarom was je er gisteren niet?
3. Waarom heb je geen woordenboek?
4. Waarom ben je in Nederland?
5. Waarom eet je nooit aardappelen?
6. Waarom drink je altijd thee?
7. Waarom lees je geen Nederlandse krant?
8. Waarom drink je geen melk?
9. Waarom kwam Menno te laat?
10. Waarom zat je niet in de bus?
a. Omdat ik met de auto ben.
b. Omdat ik dat lekker vind.
c. Omdat ik dat niet lekker vind.
d. Omdat ik een afspraak met de politie had.
e. Omdat ik het vergeten ben.
f. Omdat zijn fiets kapot was.
g. Omdat hij te ver weg woont.
h. Omdat ik hier studeer.
i. Omdat ik dat te moeilijk vind.
VI. Geef antwoord. Bedenk zelf een reden of voorwaarde.
1. Wanneer neem je een aspirientje?
2. Wanneer ga je naar de dokter?
3. Wanneer koop je geen fiets?
4. Wanneer koop je een nieuwe zwembroek?
5. Wanneer ga je zwemmen?
6. Wanneer ga je vroeg naar bed?
7. Wanneer ga je naar de kantine?
8. Wanneer kijk je zo vaak tv?
9. Wanneer neem je geen hond?
10 . Wanneer ga je nu niet op vakantie?
VII. Bedenk de soort.
1.Wat voor films vind je leuk?
2.Wat voor talen spreken ze in België?
3.Wat voor eten vind je lekker?
4.Wat voor boeken vind je interessant?
5.Wat voor thee drink je?
6.Wat voor muziek vind je mooi?
7.Wat voor beest is dat?
8.Wat voor een boek is dat?
9.Aan wat voor mensen heeft u een hekel?
10.Met wat voor mensen praat u graag?
ANTWOORDEN
0 smart remarks:
Post a Comment